Sophie Koers |
Sophie | Artikelen |
Verre reizen Toen ik vijftien was, ging ik voor het eerst buiten Europa op vakantie, naar de VS. Spannend was dat: ik maakte foto’s uit het vliegtuigraampje, beklom het Empire State Building en maakte een echte rodeo mee. In mijn klas was mijn verre reis echt een wapenfeit: klasgenoten die ook een land buiten Europa hadden bezocht, waren op één hand te tellen. Inmiddels zijn verre reizen veel gewoner. We vliegen voor een weekje zon naar Bali, gaan skiën in Aspen en maken survivaltochten in tropisch regenwoud. Of de wereld van al dat Westerse gereis nu ‘groter’ of juist ‘kleiner’ is geworden, staat nog te bezien. Met eigen ogen zien hoe het er in andere delen van de wereld toegaat, kan bijdragen aan ons eigen idealisme, onze tolerantie, ons begrip voor anderen. Maar ook beelden van geblindeerde busjes die langs sloppenwijken en geweld naar een afgeschermd safaripark in Afrika scheuren, dringen zich op. Dat soort reizen draagt vooral bij aan de verdeeldheid tussen arm en rijk, zwart en wit, Westers en niet-Westers. Dan liever met een pot pindakaas naar de camping in Frankrijk. Ook ik hou van reizen en trok een paar jaar terug door Nepal en Tibet. Kwam daar armoede tegen waar zelfs de allerarmsten in Nederland niet bij in de buurt komen. Bedelende, lijmsnuivende kinderen. Tandeloze veertigers. Alles wat ontwikkelingsorganisaties me al jaren met hun campagnes probeerden duidelijk te maken: ik heb met eigen ogen gezien, gehoord, gevoeld en geroken hoe oneerlijk de welvaart over de wereld is verdeeld. Daar vallen alle dramatische televisiebeelden bij in het niet. Na een maand kwam ik uitgeput terug en ben toen op zoek gegaan naar manieren waarop ik een bijdrage zou kunnen leveren aan oplossingen van het armoedevraagstuk. Praktisch idealisme heb ik mede daarom geschreven en ik ben blij dat ik toen gegaan ben. Maar uitrusten doe ik voortaan toch liever dichter bij huis. Deze column verscheen in het Lentenummer 2005 van De Kleine Aarde, kwartaalblad voor een duurzame leefstijl |